De Nieuwe Graanmarkt is in 1787 aangelegd op een domein dat deel uitmaakte van een klooster dat enkele jaren eerder vernield was. De Bursselse overheden wilden er een nieuwe graanmarkt aanleggen, omdat de oude (vlakbij SInt Kathelijne) “onhandig was, te recht en bevolkt met boter-, kaas-, groenhandeleaars en nog anderen die het regelmatig afwegen van rogge, tarwe en haver bemoeilijkten.”
De terreinen rondom de Nieuwe Graanmarkt werden snel gekocht door particulieren, aan wie werd opgelegd snel een huis te bouwen. Vanuit deze periode blijft nu nog het Institut De Mot-Couvreur over. Bovenop het dak vindt men nog een windhaan in de vorm van ee schip, wat verwijst naar de eerste eigenaar, de bankier Romberg, die er zijn kantoren had.
Vanaf 1802 werd het plein opgefleurd met een dubbele rij linden die schaduw boden aan de handelaars die deze markt elke woensdag en vrijdag bezochten.
Tot 1930 bleef er hier een regelmatig verkeer met paardenkarren bestaan, maar de graanmarkt was toen al sterk geëvolueerd. Er werd gewerkt met veel grotere silo’s en de transportmethoden waren ook veranderd. De graanhandelaars beginnen rond deze periode dan ook de markt te verlaten.
Dit betekent echter lang niet de doodsteek voor de markt, want er ontwikkelt zich al snel een vroegmarkt voor groenten, als een soort aanhangsel van de markt van Sint-Kathelijne en de Oede Graanmarkt die rond die periode hun hoogtepunt kenden. Nooit zagen deze markten meer bezoekers dan toen.
In 1967 vertrekt ook deze vroegmarkt om zich te vestigen op de Fabriekskaai te Laken. De markt wordt nu een plein dat gewaardeerd wordt voor een charme die in het centrum van Brussel uitzonderlijk is, afgezoomd met hoge bomen. De linden zijn ondertussen al lang vervangen door platanen, maar geen bezoeker die daar om maalt. De publieke banken en rust op een steenworp van de drukke straatjes maken het plein geliefd bij iedereen.
(Naar Jean d’Osta, Dictionnaire historique et anecdotique des rues de Bruxelles, 1986)